Nadat het Duindorpse Torenvalkvrouwtje uitvoerig in bad was geweest, de wind als föhn had gebruikt en elke veer had gladgestreken, wilde zij haar jongen gaan voeren. Ongeduldig ging zij in de kastopening staan te staren waar hij bleef. Omdat dat niet opschoot, begon zij hem te roepen. Hij kwam, maar zonder eten. Daar had ze duidelijk de p over in. Ze vloog af om het dan zelf maar te gaan halen. Hij mee. Gelukkig voor hem had hij eerder beet dan zij. Zij vloog hem tegemoet en griste in de lucht de prooi uit zijn klauwen. Op haar vreetplek bereidde ze het hapje even voor en nam het toen linea recta mee haar nest in. Eindelijk kregen haar jongen te eten. En ondertussen kon pa even op adem komen. Poeh, poeh... Was alles toch nog net goed gekomen tussen die twee.